Inleiding fotografie

Kijken, zien, vastleggen: schrijven met licht.

We gaan het even plastisch uitleggen, in jip-en-janneke-taal:

Een camera is een apparaat (camera-body) met een gat erin. In de camera zit een rechthoekig vlak: een lichtgevoelige plaat, de sensor. Op die plaat zitten lichtgevoelige puntjes, pixels. Voor het gat van de camera zit een objectief met een of meerdere lenzen erin plus een diafragma. Een diafragma kun je open en bijna dicht draaien.

In de camera zit een sluiter die open en dicht kan; heel snel of heel langzaam.

En elke pixel op de sensor slaat die informatie op. Alle pixels bij elkaar levert een foto op van een bepaalde afmeting (afhankelijk van hoe groot die sensor is en hoe goed de kwaliteit daarvan is).

De gevoeligheid van die plaat (sensor) kun je instellen; de ISO. Als de lichtomstandigheden minder zijn, als het donker is, moet je de gevoeligheid verhogen om nog uit de hand te kunnen fotograferen (of je moet de sluitertijd verhogen en een statief gebruiken).

Het licht dat door de lens, door het gaatje van het diafragma op de gevoelig plaat terecht komt als de sluiter (kort of lang) open is, bevat informatie over onder meer donker/licht, helderheid, en kleur (-temperatuur).

Met andere woorden; een camera schrijft met licht op een gevoelige plaat waarbij je drie knoppen hebt om aan te draaien:


– diafragma (opening groot of klein)

– sluitertijd (open/dicht snel of langzaam)


– iso gevoeligheid (van lage gevoeligheid tot hoge gevoeligheid)


Duizend-en-een instellingen van de camera

Op een camera zitten veel mogelijkheden waaruit je kunt kiezen:

  • Programmastanden
  • Scherpstelstanden
  • Belichtingscorrectie (over- en onderbelichten – maximaal contrast/licht bereik)
  • ISO waarde aanpassen / auto-iso waarden
  • Diafragma waarden voor scherpte – diepte instellen
  • Sluitertijden instellen
  • Menu instellingen voor tal van zaken
  • Flitstoeppassingen
  • etc.

Basis instelkeuzes

  • P Programma (volledig door camera bepaald)
  • S Shuttertime / sluitertijd voorkeuze
  • A Aperture / diaframa voorkeuze
  • M Manual / handmatig

Programmastand

In de programmastand bepaalt de camera geheel zelf hoe de optimale belichting voor een foto tot stand komt. De camera kiest uit de combinatie diafragma/sluitertijd/ISO-waarde de meest gunstige combinatie gegeven de lichtomstandigheden van dat moment.

Sluitertijd voorkeuze

Door te kiezen voor deze instelling, bepaal je zelf of je een lange sluitertijd of een korte sluitertijd kiest. De camera zal er een diafragma bij kiezen, gegeven de iso-waarde die je hebt ingesteld (dat zou ook nog een variabele ISO kunnen zijn).

Diafragma voorkeuze

Als je zelf het diafragma wil instellen, houdt je controle over de scherptediepte. De camera kiest er de sluitertijd bij.

Handmatig

Als je alles zelf wil instellen, bijvoorbeeld om een vaste diafragma/sluitertijd/ISO-waarde aan te houden, gebruik je de manual instelling.


Contrastbereik

Een camera doet per foto een lichtmeting en vertaalt dit naar een gemiddelde voor heel de afbeelding. Dit is belangrijk omdat een camera maar een beperkt contrastomvang aan kan Hoe groter het verschil tussen licht en donker hoe moeilijker het wordt om en in de lichte partijen en in de donkere gedeelten nog doortekening te hebben. Je ogen zijn veel flexibeler, je ogen passen zich snel aan waar jij je op richt. Vergelijk, als je van een lichte ruimte naar een donkere ruimte gaat, duurt het even voordat je in het donker toch dingen gaat onderscheiden.


Lichtmeting

Je kunt vaak instellen hoe een camera de licht meting moet uitvoeren.

Bij een 5-vlaksmeting deelt de camera de meting van het vlak in 5 gebieden in en zal dat vertalen naar een gemiddelde. Vaak zorgt dit voor een goede gelijkmatige belichting.

Bij een Focusmeting geef je de camera de opdracht om een beperkt gebied in je beeld als te nemen als vlak om de lichtmeting te doen. Dat vlak wordt de referentie en zal goed zijn belicht, de lichtomstandigheden er omheen worden niet meegenomen en zullen vaak minder goed belicht zijn.

Een puntmeting is een lichtmeting die nauwkeurig op een heel klein gebiedje de meting doet. Bijvoorbeeld belangrijk als je ervoor wil zorgen dat een gezicht in een vlak met grote contrastverschillen, juist belicht wordt. Dat kan inhouden dat dan andere gedeelten in de foto onder en/of overbelicht worden.


Belichtingsdriehoek

Belichtingsfactoren: diafragma – sluitertijd – gevoeligheid (ISO)

Diafragma

f = diafragma

Wat is scherptediepte.
Wat is de invloed van het diafragma op de scherptediepte.
Hoe kun je gebruikmaken van scherptediepte. Hoe zet je het in.

Het diafragma zit in je objectief en is een soort klepje, dat open en dicht kan schuiven, bestaande uit meerdere lamellen. Het diafragma is eigenlijk goed voor twee dingen. Allereerst zorgt het voor de lichttoevoer in je camera. Een diafragma wordt aangegeven met het zogenoemde F-getal. Een laag F-getal betekent een groot diafragma, dus veel lichtinval.
Een hoog F-getal betekent een klein diafragma dus weinig lichtinval.

Verder regelt het diafragma ook de scherptediepte in je foto. Heb je een laag F-getal ingesteld, dan heb je een kleine scherptediepte en dus een wazige achtergrond.

f/1.4 weinig scherpte-diepte f/16 veel scherpte-diepte

Hoe hoger je het F-getal instelt, hoe groter je scherptediepte en hoe meer scherpe voorwerpen in je foto.

Nadeel: de opening is klein dus er komt weinig licht binnen dus worden de sluitertijden langer. Gevolg: beweging van bijvoorbeeld je onderwerp (een persoon) zorgt voor bewegingsonscherpte vanaf lager dan (ongeveer) 1/125 .

Diafragma f4 (sluitertijd 1/4000)
Diafragma f22 (sluitertijd 1/125)

Sluitertijd

De sluitertijd geeft aan hoe lang de sensor blootgesteld wordt aan licht van buitenaf. Als je sluitertijd heel hoog is, snel is, heeft je camera maar heel kort de tijd om licht te vangen. Als je je sluitertijd langer maakt, krijgt de sensor meer licht. Maar let op: bij een langere sluitertijd ga je ook de beweging in beeld zien, dat noemen we bewegingsonscherpte. Dit kan een gewenst creatief effect hebben, maar zorgt al snel voor onscherpe foto’s; er is de mogelijkheid dat je de camera uit de hand niet volledig voor die lange tijd stil kunt houden. Dat zorgt voor onscherpte in de foto. Gebruik van een statief is voor langere sluitertijden de oplossing.

Sluitertijd 1/6 sec geeft bewegingsonscherpte, de straat en de stilstaande mensen zijn scherp.

Een snelle sluitertijd is nodig voor foto’s met veel beweging om het onderwerp te bevriezen en ook om je eigen hand-lichaamsbeweging en daarmee de beweging van de camera niet zichtbaar te laten zijn.

Sluitertijd 1/8000 ‘bevriest’ zelfs de meest snelle beweging.

Gevoeligheid (iso)

ISO staat voor de lichtgevoeligheid van de camerasensor. Hoe hoger je de ISO instelt, hoe lichtgevoeliger je sensor is en waarmee je in donkere situaties nog kunt fotograferen. ISO zorgt echter ook voor ruis op je foto, waarbij je in de hoge regionen (bij moderne camera’s vaak boven ISO 3200) enorm veel ruis tegenkomt, die ook kleuren en details verstoren in de foto omdat de sensor minder informatie kan vastleggen bij een hoge ISO waarde.

ruis bij hoge ISO
Een beperkt uitgelichte musicus tijdens een concert. Hoge ISO 51200 bij een diafragma 7.1 en sluitertijd 1/60. Deze sluitertijd heb je minimaal nodig om bewegingsonscherpte bij de musicus te voorkomen, zijn drumstok beweegt te snel om deze te ‘bevriezen’ bij 1/60. Je ziet hier dat het licht op het gezicht voldoende is om de ruis te voorkomen, maar zijn onderkin, zijn overhemd, de instrumenten en het zwarte gordijn zijn ‘grofkorrelig’, anders gezegd: ze bevatten ruis.

Kortom:

ISO bepaalt de korrel van de foto.


Fotograferen = F + S + ISO

De drie belichtingsfactoren en het effect van hun instellingen.

Scherpstellen

Op de camera kun je in het menu verschillende manieren van scherpstellen instellen: de scherpstelmodus. Scherpstellen op een punt, op 9 punten, op 51 punten of bijvoorbeeld dynamisch (3D). En er is een verschil tussen continue scherpstellen of enkelvoudig (iedere keer als je de scherpstelknop indrukt).
Handmatig instellen is vaak ook een mogelijkheid, dan zet je de autofocus uit.


Objectieven & Brandpuntsafstand

De brandpuntsafstand wordt gemeten in millimeters en staat op je objectief. Hoe lager het getal, hoe wijder je beeld is.
Een objectief met een vaste brandpuntsafstand wordt een prime genoemd.
Groothoeklenzen hebben vaak een brandpuntsafstand bijv. 24 mm of 35mm, lenzen onder de 24mm noemen we supergroothoek; bijvoorbeeld 10 of 15.

Daarnaast heb je zoomlenzen. Een voorbeeld van een veelgebruikte korte zoomlens is de 24 – 70mm
Telezoom objectieven zitten vaak op een brandpuntsafstand van 70mm tot 200mm, of 80 – 400mm.
Er bestaan ook supertelelenzen, die gaan vaak tot wel 600mm. Ze zijn vaak groot en zwaar.

De brandpuntsafstand is ook afhankelijk van je sensorgrootte. ( FX / DX )

Welk objectieven voor welk type fotografie

macro 90 of 105mm
Een macro objectief bevat lenzen die ervoor zorgen dat je heel dichtbij kunt fotograferen. Voor bloemen en insecten en creatieve fotografie.
standaard 50 mm
Een standaard objectief van 50 mm heeft de kijkhoek die we als mens met onze ogen ook hebben. Vaak is dit een fijn licht en klein objectief met een hoge lichtsterkte (bijvoorbeeld f1.8)
tele 400 / 500 / 600mm
Een telelens wordt gebruikt om objecten die zich op afstand bevinden, dichterbij te halen, te vergroten. Een lichtsterk (f2.8) zoomobjectief is vaak duur, zwaar en groot.

Zoom:
– tele zoom 80 – 400mm
Een tele zoom is handig omdat deze een groot bereik heeft. Nadeel van een telezoom is dat deze vaak wat minder lichtsterk zijn. (vaak variërend van f4 – f5.6 afhankelijk van de mate waarin je ingezoomd bent.
– korte zoom 24 – 70mm
Dit is een mooie reislens omdat je er licht mee kunt inzoomen (70mm), je de menselijke ooghoek van 50mm ter beschikking hebt en je ook een groothoek bereik hebt, wat weer er fijn is voor landschappen.
-korte zoom groothoek 10 – 24mm of 15 – 30mm
Deze objectieven worden vooral voor landschapsfotografie gebruikt.

Nadelen van telelenzen zijn dat ze minder lichtsterk zijn (want er zitten in het objectief meerdere lenzen die ten opzicht van elkaar bewegen bij het zoomen) en dat wanneer je volledig ingezoomd bent, je bij weinig licht al gauw bewegingsonscherpte hebt vanwege de langere sluitertijd.
Bewegingsonscherpte die ontstaat omdat je zelf de camera niet goed stil kunt houden, zie je eerder bij 400mm dan bij 24mm.


Objectieven en vertekening

  • groothoek

Een groothoekobjectief zorgt altijd voor vertekening; naarmate je verder van het midden komt zul je zien dat gezichten niet hun natuurlijke vorm hebben.

  • telelens

Bij gebruik van een telelens ontstaat er een verminderd gevoel van diepte; het onderwerp lijkt in het vlak te zijn opgenomen, gezichten worden ‘platter’.


Sweetspot

De sweetspot van een objectief is de instelling die de beste performance van de lens met de minste vertekening oplevert. Voor zoomobjectieven geldt vaak het beste resultaat bij diafragma f8 en bij een niet volledig ingezoomde lens. Dus bij een 80 – 400mm zal de beste prestatie tussen de 120 en 320 liggen.


Bokeh

Als je fotografeert met weinig scherptediepte (diafragma f2), krijg je een wazige achtergrond. Dit wordt bokeh genoemd. Hoe waziger de achtergrond, hoe mooier de bokeh. Bokeh zorgt ervoor dat de achtergrond rustig is, dat de kleuren mooi in elkaar overlopen en dat de aandacht op de voorgrond gevestigd wordt. Bokeh is ook te herkennen aan ronde, zachte bollen op de achtergrond. Deze worden veroorzaak door lichtpuntjes in het beeld.


Gulden Snede en Regel van Derden

De Gulden Snede en de Regel van Derden lijken erg op elkaar, maar zijn niet helemaal hetzelfde. Beide regels helpen je met de compositie.
Bij de Regel van Derden deel je het beeld, in gedachten, op in negen vlakjes door twee horizontale lijnen en twee verticale lijnen te plaatsen. Door je onderwerpen op die lijnen te plaatsen ontstaat een interessantere compositie. Een onderwerp op een kruispunt is nog beter, ons oog gaat gemakkelijk naar een van die punten.


Vaak maakt een diagonale lijn in de compositie het beeld ook wat spannender.

Ook bij de Gulden Snede delen we het beeld in gedachten op in negen vlakken met twee horizontale en twee verticale lijnen. Het verschil met de Regel van Derden, is dat de vlakken in de Gulden Snede niet even groot zijn. De lijnen zitten bij deze regel wat meer naar het midden. Ook bij deze regel is het de kunst om je onderwerp op een van de lijnen of kruispunten te plaatsen voor een spannendere compositie.

RAW of JPG

Volledige informatie of gecomprimeerd

Foto’s maak je in RAW of in JPG. Een foto in JPG is een foto die de camera als het ware al enigszins voorbewerkt heeft en direct deelbaar is op bijvoorbeeld social media. Dit is een relatief klein bestand, waarin deze bewerkte data in opgeslagen zit.

In een RAW-bestand zit nog alle ‘ruwe’ data die ontstaan is tijdens het maken van de foto. Een RAW-bestand is dus een (enorm) groot bestand, waarin zoveel mogelijk detail, kleur en dynamisch bereik (hooglichten en schaduwen) opgeslagen zitten. Een RAW-bestand dient echter wel nabewerkt te worden, net zoals in het analoge tijdperk een negatief nog ontwikkeld moest worden.

Wil je snel een foto delen? Dan is JPG een logische keuze, wil je alles uit de foto halen, dan raden we RAW aan. Veel camera’s bieden de keuze om in beide formaten tegelijk te fotograferen.


Gouden uurtje

Het gouden uurtje kennen we allemaal. Het is het uur voor zonsondergang, het uur waarin de zon laag staat en de breking van de lichtstralen zorgt voor een warme betoverende gloed.


Low-key en high-key

Een low-key foto is eigenlijk gewoon een foto die gemaakt is bij weinig licht, met een flits en met een pikzwarte achtergrond.

Voor een low-key foto heb je minimaal één studioflitser nodig die voor de zachte belichting zorgt. Een low-key foto is een foto met veel contrast en contouren.

Naast low-key bestaat er ook high-key. Hierbij is de achtergrond niet zwart, maar wit en is de foto gemaakt met veel licht, waardoor er weinig contouren te zien zijn.


Histogram

Een histogram is een grafiek die laat zien hoe het licht in je foto verdeeld is. Hierbij staat rechts voor licht (wit) en links voor donker (zwart). Zit er een grote piek aan de rechterkant? Dan is je foto waarschijnlijk overbelicht en kun je beter je instellingen wat aanpassen. Zit er een piek aan de linkerkant? Dan is je foto waarschijnlijk juist onderbelicht. Het is vaak niet erg als er een kleine piek links of rechts zit, als de grootste piek maar in het midden zit.

Als je een foto terugkijkt op je camera, kun je vaak het histogram oproepen.


Witbalans

Het woord zegt het eigenlijk al. Witbalans geeft aan hoe wit de witte tinten in je foto zijn. Door verschillend licht (tl-licht, bewolking, direct zonlicht, avondlicht), kunnen de kleuren namelijk nogal veranderen. We spreken dan ook van kleurtemperatuur. Bij bewolking worden foto’s bijvoorbeeld gemakkelijk blauw. Je kunt dan de witbalans van je camera instellen op bewolking om ervoor te zorgen dat die kleuren toch goed blijven. De camera kiest anders zelf de kleurtemperatuur. Fotografeer je in RAW, dan kun je de witbalans achteraf nog altijd volledig in de nabewerking bepalen; alle nodige informatie hiervoor zit dan opgeslagen in het bestand.


Dynamisch bereik

Het dynamisch bereik is het bereik dat reikt van de donkerste toon tot de lichtste toon die je camerasensor kan vastleggen in een beeld. Dat is in de praktijk vaak van belang, want in veel situaties heb je als fotograaf te maken met grote contrasten. Denk aan een donker interieur met een raam, of een schaduwpartij op een erg zonnige dag. Lampen, maar ook glimmers en reflecties op bijvoorbeeld metaal kunnen daarnaast een uitdaging zijn. 

Nu is het zo dat je camera vaak veel meer op kan nemen dan dat je op het eerste gezicht kunt zien in je foto’s. Maak je enkel jpeg’s, dan zul je niet of maar beperkt ontdekken hoeveel extra informatie er nog in je beelden zit.

Fotografeer je in raw dan kun je de informatie die in je beelden zit je via nabewerking gebruiken. Zo kun je bijvoorbeeld details naar voren toveren die op het eerste gezicht in dichtgelopen zwarte gedeeltes van je beeld zitten.

Aan het andere einde van het spectrum kun je ook details terughalen die in de lichte delen van je beeld zitten. Zo maak je een goed belichte foto nog net een stukje beter. 

Niet elke camerasensor heeft hetzelfde dynamisch bereik, want dat bereik is voor iedere camera anders. Je hebt camera’s met een klein dynamisch bereik en modellen met een groot dynamisch bereik. Heb je een klein bereik, dan loop je al snel tegen de beperkingen van dat bereik aan. Dan blijft een dichtgelopen schaduw zwart en zijn lichte partijen ook echt uitgebeten. Er zit dan geen informatie meer in die delen van je beeld. 

Belangrijk is dan ook dat je van je eigen apparatuur weet hoe groot dat dynamisch bereik is. Van iedere camera is het gemeten dynamisch bereik wel ergens te vinden, bijvoorbeeld op internet.

Vaak wordt het dynamisch bereik aangegeven in stops. Iedere stop extra betekent extra marge. Grofweg kun je zeggen dat de top rond de veertien stops ligt. Met zo’n camera kun je alle kanten op en maakt het niet uit als je een foto wat onder- of overbelicht. Dat geeft je in de praktijk een hoop vrijheid, want op die manier hoef je niet te grijpen naar (te) hoge iso-waardes of (te) lange sluitertijden. Alle informatie zit in het beeld en kun je er in de nabewerking uithalen.


Correcties achteraf, de nabewerking

Wanneer je in RAW fotografeert heb je veel mogelijkheden om je foto’s na te bewerken.

Belichtingscorrectie: te donkere delen van de foto kun je oplichten.

En tegenlicht foto kun je ophelderen.

Belichtingscorrectie: te lichte delen in de lucht kun je meer doortekening geven, de objecten op de voorgrond krachtiger en contrastrijker maken.

EINDE


Onderwerpen die nog uitgewerkt gaan worden:

  • Perspectief
  • Gestoken scherpte
  • Belichten in lastige situaties,
  • Over- onderbelichten,
  • Spotmeting (binnen, tegenlicht, felle zon/hoog contrast)
  • Kleur / kleurtemperatuur, witbalans, kleurverzadiging, zwart/wit